Alexander Rinnooy Kan

Bio | Berichten | Achtergrond

D66
  • Email

Bosnië (met Jan Hoekema)

12/09/2022 By Alexander

Spanningen tussen Servië en Kosovo met Rusland op de achtergrond: het blijft onrustig op de Balkan. Een recent bezoek dat wij brachten aan Bosnië-Herzegovina illustreerde dat ook deze fragiele staat nog een lange weg te gaan heeft. Niet alleen vertoont Sarajevo nog vele sporen van oorlogsschade, maar ook de politieke vooruitgang is er minimaal. Elk jaar verlaten meer dan honderdduizend inwoners, veelal jong en getalenteerd, hun kleine land om hun geluk elders te beproeven.

De feestelijkheid van het recente filmfestival – de directe aanleiding voor ons bezoek – kon al deze zorgen niet verbloemen. De drie dominante politieke partijen (SDA, SNSD en HDZ, voor elke etnische stroming één) houden alle macht stevig in handen, en hebben zich genesteld in een schaamteloos cliëntelisme. Vehikel daarvoor zijn de ruim vijfhonderd staatsbedrijven, op één uitzondering na alle verliesgevend. Banen worden er toegewezen in ruil voor politieke loyaliteit, inclusief de bereidheid om stemmen te garanderen voor de lokale en nationale verkiezingen – met een door de kiezer in het stemhokje genomen foto als bewijsmateriaal. Ook de media zijn stevig in handen van het gevestigde belang. De door ons bezochte kleine liberale partij Nasa Stranka leverde onlangs wel een vrouwelijke burgemeester aan Sarajevo, maar is net zoals andere oppositiepartijen volstrekt niet opgewassen tegen al dit politieke geweld. 

Het is niet verrassend dat de nu al tien jaar durende toetredingsonderhandelingen met de EU traag verlopen. Maar liefst veertien dossiers, waaronder rechtspraak, transparantie en corruptie, wachten nog steeds op afwikkeling. De toetredingscriteria van Kopenhagen staan niet ter discussie, maar als Balkanstaten als deze buiten de speciale politieke wachtkamer worden gehouden die nu wordt ingericht voor Oekraïne en Georgië, zal dat de zwakke Bosnische beweging die strijdt voor politiek fatsoen nog verder ontmoedigen.

Wat te doen? De oplossing is in ieder geval niet (nog) meer geld. De schitterende heropbouw van het stadhuis  van Sarajevo op kosten van Europa illustreert dat het aan financiële generositeit niet heeft ontbroken, en alle positieve beeldvorming rond die subsidies wordt bovendien dankbaar geïncasseerd door het zittende corrupte regime. De internationale gemeenschap is daar eerder over- dan ondervertegenwoordigd.

Maar Europa zou zich wel kunnen concentreren op eerlijke verkiezingen, met effectief toezicht op het geheim van het stemhokje. Het zou de ontwikkeling van onafhankelijke digitale media krachtig kunnen bevorderen. Een enkele moedige officier van justitie zou al een verschil kunnen maken. En Bosnische jongeren met een Europese studiebeurs kunnen financieel aangemoedigd worden hun toekomst in eigen land te gaan zoeken. 

Het zijn de jongeren die extra aandacht nodig hebben. Wij schrokken tijdens ons bezoek van de hardnekkige etnische vooroordelen onder een generatie op de Balkan die de Joegoslavische oorlogen van destijds niet eens bewust heeft meegemaakt. Dat het nationale geschiedenisonderwijs is uitgesplitst naar de herkomst van de leerlingen is daarvan een schrijnende illustratie. Er moet dringend een begin gemaakt worden met een verzoening tussen deze leeftijdsgroepen die uiteindelijk alle onderdeel willen uitmaken van een verenigd Europa. Nederland kan daaraan bijdragen door vanuit de gehele Balkan kleine groepen jongeren van gemengde samenstelling uit te nodigen voor een bezoek, en hen dan met elkaar in gesprek te brengen. 

De befaamde Engels-Duitse Königswinter conferenties ontstonden in 1950 vanuit het besef dat de verschrikkingen van de oorlog om een constructief vervolg vroegen in de relatie tussen de strijdende partijen van weleer. Vergelijkbare verzoeningsinitiatieven in de Balkan onder auspiciën van Europa zijn net zo belangrijk als de totstandkoming van volwaardige democratische rechtsstaten. Nederland is vanuit zijn historische rol in de regio bij uitstek een partij om daarbij voorop te lopen, en zou daarmee wezenlijk bijdragen aan het broodnodige herstel van normale democratische verhoudingen op de Balkan. 

Filed Under: Uncategorized

Ooit geleerd XX – Japan

12/09/2022 By Alexander

Ooit was Japan en niet China de grote economische rivaal van het Westen. Met behulp van Amerikaanse ideeën perfectioneerde het land na de oorlog zijn industriële productie, bracht het fabrieksvoorraden terug tot ongeveer nul en handhaafde het een ijzeren discipline onder lager en hoger personeel. Daarvan onder de indruk introduceerde de Erasmus Universiteit een studierichting Japankunde, die studenten naast enige taalvaardigheid vooral leerde hoe het moderne Japan was georganiseerd. Samen met Joop Stam, de onvermoeibare voortrekker, bezocht ik zo Japan voor het eerst, om de banden met de bevriende Keio Universiteit wat nader aan te halen. 

Het was een openbaring. De universiteit onderkende zich de mindere van de Universiteit van  Tokio (Todai), waar studenten zich na een halsbrekend toelatingsexamen op weg wisten naar de maatschappelijke top en het verder rustig aan deden. Maar de campus van de Keio Universiteit was prachtig gelegen en verleidde tot een eerste kennismaking met Tokio, ook toen al een combinatie van historische élégance en eigentijdse flair. 

Kort daarna, in 1990, bezweek de Japanse economie aan krankzinnig opgelopen beurskoersen en huizenprijzen; de vierkante mijl in het hartje van Tokio was evenveel waard geworden als al het onroerend goed in Canada tezamen. Dertig jaar later is de daaropvolgende economische stagnatie nog steeds niet overwonnen, niettegenstaande een permanent zeer lage rente (rond de nul procent) en een zeer hoge staatsschuld (rond de tweehonderdvijftig procent). Alle pogingen om de zuinige Japanners tot consumptie aan te sporen liepen spaak, de ooit fameuze productiviteit loopt hard terug en Japanse vrouwen kiezen onverminderd voor het voltijds opvoe terwijl het kindertal sterk blijft dalen. 

Wie daaraan een omineuze voorspelling voor Europa ontleende, verkeert in breed gezelschap. Maar naast alle overeenkomsten springen vooral de grote verschillen in het oog. Zelfs in de probleemvolle jaren negentig bleven de strakke sociale discipline en de naar binnen gerichte cultuur van Japan onberispelijk overeind. Van armoede was geen spoor te bekennen, en westerse bezoekers mochten bij brede ontstentenis van vreemde-talenkennis nog steeds rekenen op veel welwillend gegiechel. Gelach wijst in Japan immers net zo vaak op spanning als op ontspanning. 

In die periode verbleef ik voor het eerst in een ryokan, een Japanse herberg die rust op eeuwenoude tradities. Nadat ik mijzelf in een kimono had gestoken en sandalen had aangeschoven begon deze onvergetelijke ervaring met een bezoek aan het (gemengde) collectieve bad, waar mijn Nederlandse metgezellen en ik pas na grondige zelfreiniging ingleden, discreet verscholen achter minuscule handdoekjes. Binnen de kortste keren herinnerden onze Japanse badgenoten zich desondanks dringende verplichtingen elders en hadden we het rijk alleen. Dat isolement hield aan gedurende het gehele verblijf: tijdens het kleurrijke, exquise diner, tijdens het exotische ontbijt en tijdens de ongestoorde nachtrust daartussenin, in wonderlijk comfort op een flinterdun matrasje op de grond. Wel viel tot onze verrassing in de geheel uit essenhout en rijstpapier opgetrokken kamer ineens een stapel hardcore pornovideo’s uit een kastje, qua inhoud goed vergelijkbaar met de geschriften waar we later onze mannelijke medepassagiers in de Tokiose ondergrondse op betrapten. 

Een verfijnde cultuur met elementen van onverwacht rauwe hardheid. Een land als Japan dat zich eeuwenlang in isolement ontwikkelt (met Nederland als enige internationale handelspartner) kan welhaast niet ontsnappen aan introversie en protectionisme. Rondreizend door Japan als gast van de nationale overheid zag ik die niet alleen weerspiegeld in politiek en economie, maar ook in de stress van het dagelijks leven, in het extreem zorgvuldige eten en drinken bijvoorbeeld (geen enkele andere rijst dan Japanse) en in een voorliefde voor verregaande voorspelbaarheid. Een enkele treinreis per shinkansen volstaat om het laatste te illustreren: op de seconde nauwkeurig komt de hogesnelheidstrein precies tot stilstand bij de afgesproken perrontegel. Het is een feest voor de toerist die niet hecht aan improvisatie en die zich de peperdure horeca kan veroorloven: wie even niet oplet belandt al snel in vier- of vijfcijferige bedragen (in euro’s) maar weet zich dan ook vertroeteld en verwend, onder meer door de spectaculaire toilettechnologie die voorziet in alle denkbare vormen van zitvlakonderhoud.

En ook verder valt er veel te beleven in het Land van de Rijzende Zon. Tempels en schrijnen, van Fukuoka tot Sapporo, tonen zich van hun fraaiste kant onder lentebloesem of herfstblad, maar intrigeren in alle jaargetijden door de genadeloze perfectie van hun zen-tuinen. Musea aarzelen niet om te pronken met schitterende voorbeelden van de nationale schilder- en beeldhouwkunst, wat de kennismaking met het dramatische Japanse landschap tot een dubbel feest maakt. Het kabuki-theater en de sumoworstelring leveren mooie momenten op van culturele vervreemding. Winkelpersoneel treedt buigend aan en voorziet elke aanschaf van een volmaakte verpakking waar geen plaksel of lintje aan te pas komt. En witgehandschoende taxichauffeurs voeren elke (liefst schriftelijke) opdracht vlekkeloos en eerlijk uit, en kennen de weg in steden waar de huizen louter in volgorde van ontstaan en niet naar locatie zijn genummerd.

Voor een cultuur die – op zijn zachtst gezegd – niet uitblinkt in relativeringsvermogen blijven de onvolkomenheden in eigen verleden lastig te verwerken. Worden de relikwieën van de atoombom op Hiroshima nog ondergeschikt gemaakt aan sympathieke oproepen tot wereldvrede, in Tokio is een particulier museum te vinden dat de Japanse agressie in de Tweede Wereldoorlog laconiek rechtvaardigt als ‘afgedwongen door grondstoffenschaarste’ – en een gesprek daarover wordt niet aangemoedigd. Oorlogsvoering is bij grondwet verboden, maar het Japanse leger is het vierde ter wereld en grondig voorbereid op elke vorm van zelfverdediging. 

Wie van buiten komend belandt in een toezichthoudende rol, zoals mij overkwam, ontdekt al gauw dat betrokkenheid wordt gewaardeerd, maar spontaniteit niet. Onverwachte vragen leiden tot nervositeit, verrassende ideeën worden het liefst toch maar even aangehouden. Vergaderingen beginnen en eindigen op tijd. Carrièresprongen van bedrijf naar bedrijf zijn schaars. En hoewel gezichtsverlies het ergste is wat een mens kan overkomen, neemt iemand die heeft geblunderd met diepe excuusbuigingen vol schaamte onmiddellijk ontslag. 

We leven in de eeuw van Azië. Landen als Japan, China en Vietnam laten zich niet meer snel overdonderen door westerse manieren en methoden. Nu ambitieuze ouders op Manhattan hun jonge kinderen trakteren op taalcursussen Mandarijn en Chinese studenten uitzwermen over de wereld, verdienen opleidingen als Japankunde een serieuze herkansing.

Filed Under: Uncategorized

Ooit geleerd XIX – Eerste Kamer

12/09/2022 By Alexander

Never overstay your welcome. Van 2015 tot 2019 was ik lid van de Eerste Kamer, en ruim voordat die aanstelling afliep had ik al bedacht: vier jaar is voldoende. Zeventigplussers moeten hun plaats kennen, en die bevindt zich vooral achter de schermen. 

Hoewel een Kamerlidmaatschap tegenwoordig te boek staat als uitputtend, zo niet gevaarlijk, heb ik veel geleerd van mijn tijd in Den Haag. Over allerhande onderwerpen, van esoterische pensioenconstructies tot en met het universitaire accreditatiebeleid. Over de regels van het staatsrecht, geschreven en vooral ongeschreven. Maar vooral over het functioneren van de democratische machine, het wetgevend proces waar zo veel maatschappelijke opwinding in uitmondt. Het is een voorrecht daarvan deel uit te maken, en om met een tevreden gevoel van mede-eigendom over het Binnenhof te lopen en bekende politici toe te knikken. 

Hoe tegendraads dat ook klinkt, mijn vertrouwen in de stevigheid van het democratisch proces is in de loop van mijn Haagse jaren verder toegenomen. De route van idee naar wet is weliswaar lang en ingewikkeld, maar dat is de makke van de democratie: het is nu eenmaal opzettelijk lastig gemaakt om ergens meerderheidssteun voor te verwerven, zelfs voor een uitstekend idee. Aanzienlijk eenvoudiger is het om een slecht idee snel om zeep te helpen.

Diezelfde asymmetrie is terug te zien in de verhouding tussen de rol van de regering en die van de oppositie. Ik ben zeker niet het enige Kamerlid dat aan het laatste meer plezier beleefde dan aan het eerste. Her Majesty’s Most Loyal Opposition is een onvertaalbaar Engels begrip dat raakt aan de kern van de democratie: georganiseerd wantrouwen. Een regeringspartij worstelt met haar loyaliteit aan iets veel tastbaarders: een regeerakkoord, waar nooit alleen maar mooie plannen in staan, maar ook lastig te verkopen compromissen, pijnlijke voornemens om te bezuinigen en andere hete hangijzers. De rol van de parlementaire politiek is nu eenmaal niet om continuïteit te bevorderen, maar om discontinuïteit te accommoderen. 

De democratische machine kan tegen een stootje. De kwaliteit van de wetgeving, zo zeggen de deskundigen, is de laatste jaren niet echt toegenomen – ik heb zelfs een keer een echte spellingsfout ontdekt in een conceptwetstekst –, maar de Raad van State en ook de Eerste Kamer doen hun best  en letten met wisselend succes op kwaliteit en uitvoerbaarheid. Dat hoeven ze gelukkig niet in hun eentje te doen. Niettegenstaande alle kritiek op de politiek is iedere deskundige in Nederland graag bereid om mee te denken over wat er wel of juist niet politiek geregeld zou moeten worden. Dat is geruststellend. De politiek wordt gretig verguisd en tegelijkertijd hoogst serieus genomen; de convening power van Den Haag is gigantisch. Zelfs de merkwaardigste nieuwe politieke partijen willen maar één ding: een plekje aan het Binnenhof.

Aan dat hof is voor de Eerste Kamer een aparte plek gereserveerd. In hun onversneden historische ruimtes – de oudste permanent parlementaire omgeving ter wereld – besteden senatoren tijdens de lunch in de Noenzaal (alleen al die naam) en ook daarbuiten meer aandacht aan elkanders inhoudelijke voorkennis dan aan hun eigen vervolgambities. Dat is elders aan het Binnenhof wel anders. Hoffelijkheid moge een achterhaald begrip lijken, het vat de bereidheid om elkaar in de Eerste Kamer serieus te nemen uitstekend samen. Dat verklaart ook het hulpeloze ongemak dat aldaar wordt veroorzaakt door een partij als de pvv: beleefde inhoudelijke interventies vanuit de andere fracties doen weinig om waanideeën over migratie en islamisering te bestrijden.

De speciale formule van de Eerste Kamer – vijfenzeventig parttime-politici met serieuze nevenfuncties – is in principe een bron van kracht. Van alle deskundigheid en ervaring in die slechts deels bejaarde hoofden wordt echter maar beperkt gebruikgemaakt. De Nederlandse senaat kan nog iets leren van het Engelse Hogerhuis, waar Select Committees met grote regelmaat gezaghebbende rapporten uitbrengen over actuele politieke thema’s – en dat mag best wat kosten. De Eerste Kamer gaat er liever prat op in haar soort de goedkoopste ter wereld te zijn; een curieuze prioriteit. Extra zorgwekkend is dat juist de maatschappelijke verankering van de Eerste Kamerleden regelmatig ter discussie staat door verdenkingen van belangenverstrengeling en streven naar eigen gewin. Onlangs is de integriteitscode van de Kamer aangescherpt, maar geen enkele code kan vermijden dat welkome deskundigheid en onwelkome beïnvloeding elkaar zullen blijven tegenkomen in een grijze zone die het wantrouwen zal blijven voeden van wie graag wantrouwend wil zijn. Zo dreigt de bron van kracht nu te verworden tot een bron van kwetsbaarheid.

Is de Eerste Kamer niet ‘te politiek’ geworden? Die vraag kreeg ik met grote regelmaat. Hij vloeide voort uit het verschil in de stemverhoudingen tussen de Tweede en de Eerste Kamer, waardoor een meerderheidscoalitie in de Tweede Kamer plotseling een Eerste Kamerprobleem kon krijgen. Strikt gesproken maakt dat voor de praktijk van de Eerste Kamer niet veel uit: de benodigde extra onderhandelingen met een liefst constructieve oppositie worden toch in de Tweede Kamer gevoerd. Maar het regeerakkoord lijkt de laatste jaren wel een steeds zwaarder stempel te zetten op de Eerste Kamer discussies. Ooit liet de Eerste Kamer het politieke oordeel graag over aan de overkant van het Binnenhof en concentreerde zij zich op de klassieke vragen van kwaliteit, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en consistentie. Die vragen zijn politiek niet kleurloos, maar ze vormen wel een veilige afbakening van het werkterrein. Op die basis werd menig minister het vuur na aan de schenen gelegd, in hoffelijkheid, maar onverbiddelijk. Misschien zou de Eerste Kamer moeten overwegen die klassieke rol weer wat meer op te zoeken. De recente Toeslagenaffaire biedt daartoe een extra aanleiding. Menig wetsvoorstel dat de Eerste Kamer bereikt vertoont sporen van haastige afhandeling en slecht doordachte amendering. Een streng, deskundig perspectief op wat die slordigheid onder burgers en bedrijven zou kunnen aanrichten kan veel ellende voorkomen. Bovendien kan het helpen om de achterdocht over mogelijke dubbelrollen van senatoren te bestrijden.

Mijn eigen partij, d66, koesterde van meet af aan begrijpelijke bezwaren tegen de Eerste Kamer, alleen al vanwege de vreemde getrapte verkiezingswijze. Een laatste moment van herbezinning op een al bijna afgerond wetsvoorstel is niettemin nuttig en komt in elk fatsoenlijk staatsbestel voor. Natuurlijk, de Raad van State zou dat ook kunnen doen, of een rechter die toetst aan de Grondwet – een route die Nederland zichzelf vreemd genoeg nog steeds niet heeft gegund. Maar de Eerste Kamer, hoe vreemd ook gekozen, biedt naast een dergelijk technisch oordeel ook ruimte voor een finale politieke afweging. En dat kan voor heikele kwesties een nuttige en alleszins te koesteren bijdrage opleveren aan het veelbeproefde publieke theater van onze democratie.

Filed Under: Uncategorized

Ooit geleerd XVIII – India

12/09/2022 By Alexander

India

Alexander Rinnooy Kan

Het werd een verbijsterende ervaring. Mijn eerste bezoek aan India voerde mij naar naar het wereldberoemde Indian Statistical Institute in Calcutta. Vlak bij het vliegveld al bevonden zich alle ingrediënten voor die verbijstering: gigantische mensenmassa’s, chaotische drukte, enorm kabaal naast stille sereniteit, adembenemende smerigheid naast dito schoonheid, alle denkbare geuren en alle denkbare kleuren. Ik was ernstig verkouden, en merkte dat mijn zakdoek zich in de loop van de korte taxirit steeds zwarter kleurde. We passeerden talloze bedrijfjes waar ogenschijnlijk in het geheel niets gebeurde. Kleine jongetjes met bezwete koppetjes bedelden om geld. Een onafzienbare rij zwaarbepakte mensen en toeterende auto’s was bezig de rivier de Hooghly over te steken. Er was één metrolijn; overal schuurden tjokvolle dubbeldekker bussen rakelings langs elkaar heen. Een enorm Victoriaans paleis keek onbewogen toe, in arrogante kolonialiteit.

Vele bezoeken zouden volgen, en extreme schaalgrootte en extreme contrasten zouden vaste ingrediënten blijven. Meer dan een miljard inwoners, binnenkort het grootste land ter wereld: niets in India is overzichtelijk. Het buitenland en zijn bedrijven zijn er maar beperkt welkom. Kort geleden nog reden er uitsluitend Austins door de straten, tijdloos ontworpen autootjes als koloniale souvenirs. ing zag en benutte een schaarse mogelijkheid, en beschikte al snel over een verkooporganisatie waarin tienduizenden verzekeringsagenten hun best deden, meer dan waar ook ter wereld. Dat leverde in dit kolossale land nog steeds niet meer op dan een marktaandeel van verwaarloosbare omvang. 

Bezoekers aan India past vooral ontzag. Ontzag voor de cultuur, voor Jaipur, de roze stad, voor Jodhpur, de blauwe stad – beide met gigantische tempels waarin een exotisch pantheon valt te vereren. Ontzag voor een culinaire traditie, te beleven in exquise restaurants, maar ook vanaf een enkele gasfles in een eetstalletje. Ontzag voor de grootste democratie ter wereld, die in zakelijk India vaak wordt ervaren als een offer aan efficiëntie en vooruitgang, maar die een belangrijk verschil definieert met buurman en rivaal China. 

Ontzag ook voor alle Indiase talenten. Voor de wiskundigen, de natuurkundigen en de statistici, met Srinivasa Ramanujan voorop, de postbode die in zijn hoofd formules had bedacht waar gerenommeerde Engelse wiskundigen nauwelijks greep op kregen. Voor de artiesten, de schrijvers, de economen, de filosofen. Voor de afgestudeerden van het Indian Institute of Technology, stuk voor stuk razendsnel en razendslim. Maar ook voor de analfabete kinderen uit dorpjes aan de rand van de woestijn. Daar organiseerde een Indiase filantroop ooit een opmerkelijk experiment. Hij liet een betonnen kiosk plaatsen met daarin een sobere laptop computer, aangedreven door zonne-energie en niet voorzien van enige instructie. Binnen de kortste keren hadden de kinderen door hoe het toetsenbord werkte en ontwikkelden ze geheel op eigen kracht een eenvoudige programmeertaal. Die komen er wel.

Ontzag ook voor het kokendhete klimaat. ing was gevlucht naar Bangalore, op 920 meter hoogte  een stuk koeler. Daar belandde ik na een onhandig ongeluk (een flinke uitglijer op een betonnen hockeyveld) in een lokaal ziekenhuis, waar een in Oklahoma opgeleide chirurg mij bereidwillig inpaste in de rij Amerikaanse patiënten die daar profiteerden van in eigen land nog niet goedgekeurde behandelingen. Jonge INGers merkten dat ik, anders dan de Indiase patiënten, geen familielid te logeren had om een oogje in het zeil te houden, en vaardigden elke nacht een eigen vertegenwoordiger af voor dat goede doel. Een in het hagelwit geklede Indiase chef-kok stelde elke dag opnieuw vast dat, tot onze wederzijdse teleurstelling, mijn geur- en smaakgevoel na de loodzware narcose nog steeds niet waren teruggekeerd. En verder schoof een lange rij personeelsleden de kamer in en uit: de factor arbeid is in India zeer ruim aanwezig en niet duur. 

Om dat ziekenhuis te bereiken, had ik eerst twee uur liggend op het hockeyveld moeten wachten op een piepklein ziekenwagentje – zo lang duurde de lunchpauze van de chauffeur. India is ook het land van de geduldige wachtrij. De openbare voorzieningen zijn in kwaliteit omgekeerd evenredig aan de grote aantallen ambtenaren, van wie velen in grote zalen achter luid ratelende typemachines elkaar lange brieven zitten te schrijven en zich door niets of niemand laten opjagen. Een en ander geschiedt onder leiding van onberispelijk in Engeland opgeleide topfunctionarissen, veelal gehuld in tulband. Tot een van de beroerdste koloniale erfenissen behoort een voorliefde voor bizarre regelgeving, bijvoorbeeld op het oude vliegveld van New Delhi, waar een groot bord naast de roltrap het reglement van orde voor die trap tentoonspreidt: tien artikelen, inclusief boetetarieven bij overtreding en naam en postadres van de bijbehorende beroepsinstantie. 

Des te opmerkelijker is het dat het private improvisatievermogen in deze enorme economie  aan de lopende band topprestaties levert. Nergens blijkt dat fraaier dan in Mumbai, waar de trommeltjes met de warme lunch eerst op honderden privéadressen worden bereid en vervolgens door honderden bezorgers met openbaar vervoer en fiets keurig op het juiste adres worden afgeleverd – warm en wel. Een land dat niet wil bezwijken onder de last van zijn publieke bestuur, heeft niet veel keus. Toch is het overleven van deze complexe samenleving dag na dag en jaar na jaar een groot wonder. Een economie die extreme welvaartsverschillen in stand houdt, een kastenstelsel dat de verticale mobiliteit nog verder inperkt: er zijn wel revoluties uitgebroken om minder. 

Niettemin is de alledaagse sfeer allesbehalve grimmig. De glimlach domineert. Is dat te danken aan het brede geloof in reïncarnatie, met elke keer weer een opwaartse herkansing voor wie zich goed gedraagt? Collectief fatalisme kan verlammend werken, maar ook berusting schenken op de vele momenten dat India dat van zijn bewoners verlangt. In het geval van een tropische regenbui bijvoorbeeld, waarbij de dieper gelegen stadsdelen snel vollopen en chauffeurs van passende afstand lijdzaam moeten toezien hoe het regenwater zich sluit boven het dak van hun auto. Of in de trein die de volstrekte zekerheid van aankomst combineert met de volstrekte onzekerheid van het tijdstip waarop. Het is exemplarisch voor dit verbijsterende land, dat een onverwoestbaar zelfvertrouwen combineert met grote onvoorspelbaarheden rond de detaillering van zijn eigen toekomst. 

Filed Under: Uncategorized

Ooit geleerd XVII – Vakbeweging

12/09/2022 By Alexander

Willen we naar de Dam? Dan gáán we naar de Dam!’ Het was een vooruitzicht waar de gestaalde vakbondsleider Herman Bode zich in 1980 zichtbaar op verheugde. En dat niet zonder reden: op de Dam duizenden demonstranten te mogen toespreken, regelmatig onderbroken door oorverdovend gejoel en gejuich, is een uitzonderlijk privilege. Het is mij één keer gegund, voor een goed politiek doel natuurlijk, in het onverdachte gezelschap van Karin Adelmund die gehuld was in haar favoriete knalrode lakjas. Ze was duidelijk in haar element: een strijdbare vakbondsvrouw, die niet zou aarzelen heel het raderwerk stil te zetten als de machtige hand van haar leden zulks zou verlangen.

Vakbondsdemonstraties en stakingen komen zelden voor in Nederland; de arbeidsverhoudingen behoren tot de meest harmonische ter wereld. De mislukte revolutiepoging in 1918 van Troelstra (bij wie mijn oma naar eigen zeggen diverse malen op schoot heeft gezeten) werd al spoedig gevolgd door een permanente wapenstilstand tussen arbeid en kapitaal. Na de Tweede Wereldoorlog legde de gezamenlijke oproep ‘Aan den arbeid!’ van werkgevers en -nemers de basis voor wat om wonderlijke redenen ‘het poldermodel’ is gaan heten. In dat model is de vakbeweging meer dan zeventig jaar een gewillige partner gebleken. Zij is daarvoor matig beloond. 

De rol van de vakbeweging als Haagse gesprekspartner van overheid en werkgevers is een zeer zichtbare – daar ligt het niet aan. Minstens even prominent is haar rol op sectorniveau bij de totstandkoming van cao’s, nergens ter wereld op een zo grote schaal als in Nederland. Op ondernemingsniveau echter wordt de harmonie van de arbeidsverhoudingen niet onderhouden door de vakbond, maar door de ondernemingsraad. Daar heeft de naoorlogse vakbeweging een belangrijke kans laten liggen. Anders dan de Belgische vakbeweging zag ze toen af van directe invloed binnen de onderneming. Niet toevalligerwijs ligt de organisatiegraad daar rond de tachtig procent – vier keer zo hoog als hier.

Die lage en steeds lagere Nederlandse organisatiegraad is een dooretterende bedreiging. De Nederlandse vakbeweging vergrijst. De zegeningen van een goed uitonderhandelde cao vallen leden en niet-leden gelijkelijk toe, en zo’n kans op free-riderschap is voor Nederlandse jongeren onweerstaanbaar. Zo blijft de gemiddelde leeftijd van het vakbondslid van jaar tot jaar stijgen. De onstuitbare opkomst van de zzp’ers verergert het probleem: ze zijn slecht georganiseerd, en als ze het al zijn, zowel te vinden aan werkgevers- als aan werknemerskant. Zo horen ze overal en nergens bij.

Anders dan weleens vermoed, wordt deze ontwikkeling aan werkgeverszijde niet met leedvermaak maar met bezorgdheid waargenomen. Voor een werkgever is de Nederlandse vakbeweging – redelijk, constructief, deskundig – een ideale onderhandelingspartner. Van het al lang bestaande alternatief om een cao uit te onderhandelen met de ondernemingsraad wordt dan ook nauwelijks gebruikgemaakt, al was het alleen maar om mogelijke arbeidsconflicten buiten de onderneming te houden. Op allerlei manieren wordt de vakbeweging een helpende hand gereikt, met het ‘vakbondstientje’ als werkgeversbijdrage voor elke georganiseerde werknemer als eenvoudigste voorbeeld. Maar als de organisatiegraad – nu al in veel sectoren onder de tien procent – blijft zakken, dan dringen zich pijnlijke vragen op naar legitimiteit en geloofwaardigheid.

In de jaren negentig tijdens mijn voorzitterschap van vno was de vakbeweging gezegend met Johan Stekelenburg (‘Mooie Johan’) als charismatische voortrekker. Met hem trok ik welgemoed op Peppie en Kokkie basis door het hele land, van congres en debat naar radiostudio en televisieprogramma. Er was welvaart te verdelen en veel te regelen, van arbeidsongeschiktheid tot flexibilisering; de politiek gunde ons graag het voortouw. Intussen mocht Wim Kok aan Bill Clinton en Tony Blair uitleggen hoe zij op vele terreinen aan Nederland een puntje konden zuigen.

Tien jaar later was de stemming behoorlijk omgeslagen. Flexibilisering was nog steeds een probleem en bleef dat. Bernard Wientjes had een vergeefse poging ondernomen de ontslagregeling te vereenvoudigen; kort daarna deed Agnes Jongerius een even ijdele poging de verhoging van de aow-leeftijd tegen te houden. Hun persoonlijke verhouding bleef uitstekend, zelfs toen zij zijn achterban op een onbewaakt moment betitelde als ‘tuig van de richel’. Maar haar eigen achterban had weinig animo meer voor verdere concessies. Pas twee opvolgers verder zou iets wat op een pensioenakkoord leek tandenknarsend door de fnv worden aanvaard.

Gelukkig kan het systeem tegen een stootje. Weer tien jaar later is er nog steeds een rol weggelegd voor de Nederlandse vakbeweging die ver uitstijgt boven de strijd om loon en vrije dagen. In Brussel is een bescheiden begin gemaakt met overleg tussen werkgevers en werknemers over Europees sociaal beleid, in de Verenigde Staten rammelt de herrezen vakbeweging aan de poort van Amazon. Toch is de macht van het getal voor iedere vakbeweging van betekenis – zo ook in Nederland. Ofwel: waar blijven de jonge leden?

Al heel lang vermoed ik dat de vakbeweging voor haar leden een ideale dienstverlener zou kunnen zijn: het model van de ‘sociale anwb’. Juridische ondersteuning bij arbeidsconflicten is al langere tijd onderdeel van het pakket. Maar de moderne arbeidsmarkt verlangt nieuwe extra inspanningen van werknemers, al was het alleen maar rond her- en bijscholing, juist ook binnen het vernieuwde pensioenstelsel. Een adviesrol voor de vakbeweging op al deze terreinen, zou een door de werkgever gesubsidieerd lidmaatschap interessant en betaalbaar moeten kunnen maken. Maar het is er nog niet van gekomen, en de tijd schrijdt voort. 

Oude tijden komen niet weerom. Mijn eerste kerstvakantie als vno-voorzitter zou ik doorbrengen op de Canarische Eilanden. Op Schiphol kwam ik Karin Adelmund tegen; opmerkelijk genoeg bleken we beiden onderweg naar hetzelfde bungalowpark. Er viel een kleine stilte. Toen trok ze haar schouders op, en verzuchtte: ‘Met die klassenstrijd wordt het nooit meer wat.’ Er klonk een onmiskenbare ondertoon van teleurstelling. 

Filed Under: Uncategorized

  • 1
  • 2
  • 3
  • …
  • 17
  • Next Page »