Ik ben al meer dan 25 jaar lid van D66, maar mijn zichtbare betrokkenheid bij de partijpolitiek is altijd beperkt geweest. Maar nu ik ben teruggekeerd aan de universiteit wilde ik graag alsnog, vertrekkend vanuit mijn ervaringen in de publieke en private sector (VNO, ING, SER), een bijdrage leveren aan de Nederlandse politiek. Dat is de reden dat ik mij kandidaat heb gesteld voor het lidmaatschap van de Eerste Kamer, een instituut dat de laatste jaren aan politieke betekenis heeft gewonnen en dat ruimte biedt voor wezenlijke bijdragen aan de kwaliteit van het politieke proces.
Ik ben en blijf optimistisch over de toekomst van Nederland. Onze prestaties als kenniseconomie – onderwijs, onderzoek, innovatie – moeten daarvoor de basis leggen. In Europa en daarbuiten moeten wij ons sterk maken voor de urgente verduurzaming van productie en consumptie. In eigen land moeten mensen, jong en oud, in staat gesteld worden om zinnig inhoud te geven aan hun eigen toekomst. Het is de democratische politiek die dat voor iedereen gelijkelijk mogelijk moet maken. Ik hoop aan de bovenstaande agenda wezenlijk te kunnen blijven bijdragen.
De verkiezingsuitslag van 18 maart 2015 bevestigde dat D66 onderweg is naar een blijvende hoofdrol in het midden van het politieke spectrum. Ik vond het een grote eer om deze bijzondere partij, die vasthoudt aan principes maar vrij is van dogmatiek, in de Eerste Kamer te vertegenwoordigen. Op deze plek deed ik vanaf juni 2015 met enige regelmaat verslag van mijn ervaringen in Den Haag en legde ik verantwoording af over mijn verrichtingen als Eerste Kamerlid. Na mijn terugtreden in 2019 voeg ik daaraan een enkele keer nog een en ander toe.