Een staatsbezoek biedt kansen. De regerende vorst mag maar één keer naar elk bevriend land en omgekeerd: daar moet wat bijzonders van gemaakt worden.
Er hoort natuurlijk pracht bij, en praal. Het bezoekende staatshoofd logeert op de Dam – naar verluidt onder tijdelijke stillegging van de slaapverstorende tramlijn – en dineert in de magnifieke Burgerzaal. Grote aantallen lakeien – naar verluidt marechaussees in vermomming – serveren daar sobere Hollandse gerechten en laten zich aansturen door groene aan-uitlampjes in de uithoeken van het plafond. De mannelijke gasten hullen zich in onwennige rokkostuums. Ooit moest een genodigde op het laatste moment afzeggen toen zijn gehuurde broek slechts bleek te reiken tot net onder de knie.
Pracht en praal dus – de rode loper, de erewacht, de volksliederen, gejuich en gewuif. Maar tegelijkertijd richt het staatsbezoek de schijnwerpers op het bezoekende land, vrijwel altijd een ‘eeuwenoude handelsrelatie’ van Nederland. De verleiding om die relatie te gelde te maken, is onweerstaanbaar. Zo komt het vaak voor dat een handelsdelegatie meereist in het voetspoor van het staatshoofd (dan wel minister of minister-president), in de hoop van alle grandeur en gravitas te profiteren.
Dat is vaak verrassend effectief. Een zich al te lang voortslepende onderhandeling, een moeizame vergunningsprocedure, een aanbesteding die spaak loopt: de beschikbaarheid van twee minzaam glimlachende hoogwaardigheidsbekleders voor een feestelijke groepsfoto kan net het verschil maken. Dan kan het succes van het bezoek niet alleen worden afgelezen aan de publieke belangstelling voor de rijtoer en de uitdossing van de staatshoofden en hun entourage, maar ook aan de optelsom van de getekende contracten, de Memoranda of Understanding en de Letters of Intent.
Voor het lidmaatschap van de handelsdelegatie is dan ook veel belangstelling. En omdat het voorzitterschap ervan natuurlijkerwijs toekomt aan de voorzitter van vno-ncw, heb ik een aantal bezoeken meegemaakt die het bovenstaande goed illustreren.
Hoogtepunt was zonder enige twijfel het staatsbezoek dat koningin Beatrix bracht aan Japan in 1991: economisch evident belangrijk, historisch evident gevoelig. Zij had een uitstekende relatie met het Japanse keizerlijke echtpaar en van het bezoek werd veel verwacht. Een, zoals dat heet, ‘topzware’ delegatie vergezelde de koningin. De Japanners stelden hun markt destijds nog maar zeer beperkt open voor importen uit Nederland, nota bene hun alleroudste handelspartner. Er viel dus veel te verbeteren.
Mijn beleefdheidsbezoek aan de Keidanren, het Japanse vno-ncw, stemde hoopvol, zij het dat de vijfenzeventigplussers die daar het bestuur vormden de relatief jonge voorzitter uit Nederland nogal eens verwarden met diens oudere begeleider en de neiging hadden af en toe even weg te dommelen. Tijdens het omkleden voor het staatsbanket maakte ik voor het eerst kennis met een ander staatsbezoekritueel, het uitwisselen der onderscheidingen: een ober klopte aan met een dienblad waarop zich een torenhoge Japanse decoratie bevond. Toen ik het ornament in de lift toonde aan minister (Koos) Andriessen, wees die nonchalant op het hem zojuist omgehangen lint: zijn negende in korte tijd, zo vertrouwde hij me toe.
Het staatsbanket – Frans eten, vreemd genoeg, in het ook al Frans ingerichte keizerlijke paleis – verliep goed, zij het dat de leden van de kleine Nederlandse delegatie alle omringd waren door zeer verlegen en weinig spraakzame Japanse dames in overigens schitterende zijden kimono’s. Tot onze vreugde speelde een compleet symfonieorkest onder het eten Japanse bewerkingen van Nederlandse kinderliedjes, met als hoogtepunt het ‘In naam van Oranje, doe open de poort’, een thema dat naadloos aansloot bij onze handelsbesprekingen. Na afloop kon minister Andriessen de verleiding niet weerstaan om een paar Havana’s met een keizerlijk sigarenbandje als aandenken mee te smokkelen.
Maar het hoogtepunt was zonder twijfel de receptie in het Okura Hotel na het optreden van het Concertgebouworkest – de koningin hechtte aan een serieus cultureel tegengebaar. Daar nam koningin Beatrix de keizer bij de arm en voerde hem en zijn echtgenote, tot ontzetting van de Japanse hofhouding, langs alle Nederlandse aanwezigen en hun totaal overdonderde Japanse gasten. Wie de Japanse verhoudingen kent, begrijpt dat de daarvan in allerijl genomen foto’s in Japan nog vele jaren als sacrale souvenirs werden gekoesterd. Ook ik mocht met de keizer kennismaken. Na een net iets te lange gespreksstilte vertelde hij dat zijn oom net als ik wiskunde had gestudeerd, om daar na enig nadenken aan toe te voegen: ‘Maar die is al vijfenveertig jaar dood.’
Het mocht de pret niet drukken. De koningin, die anders dan haar opvolger het bedrijfsleven niet vanzelfsprekend een hoofdrol gunde, werd nu ter plekke uitgeroepen tot de Zakenvrouw van het Jaar. En niet lang daarna was Japan bereid om een Japanse douanier de Nederlandse exportbloemen al op Schiphol te laten toetsen op onwelkom ongedierte, in plaats van de hele partij in Tokio af te keuren op basis van een enkel bladluisje.
Staatsbezoeken kunnen ook wel eens wat moeizamer verlopen. Enige jaren na het bezoek aan Japan bezocht een vergelijkbaar gezelschap Indonesië en raakte verstrikt in de viering van de vijftigjarige Indonesische onafhankelijkheid, door Indonesië op begrijpelijke gronden vier jaar eerder gesitueerd dan door Nederland. De stemming was aanvankelijk koeltjes, de publieke belangstelling beperkt, en de koningin zat ruim een half uur in de wachtkamer van de Indonesische president, hetgeen haar begrijpelijkerwijs slecht beviel. Maar rond het staatsbanket was de stemming omgeslagen en een paar kopstukken uit het Nederlandse bedrijfsleven wilden daar bij nader inzien graag bij aanschuiven. Na enige aarzeling werden daartoe een paar plaatsen afgestaan door leden van de hofdelegatie, maar in de aangepaste tafelschikking belandden de drie president-directeuren tot hun zichtbare ongenoegen aan het uiterste ondereinde van de zeer lange tafels, geheel omringd door Indonesische militairen van lage rang.
Zo waren er vele andere gelegenheden. Een lange reis door Vietnam en China bijvoorbeeld, waar de delegatieleider Wim Kok zo werd geprezen door alle gastheren dat hem door de delegatie de erenaam ‘Kim Wok’ werd toegekend. Dichter bij huis waren er vele succesvolle uitstapjes naar de landen in en rond Europa. Veel van de traditionele contacten tussen staten worden inmiddels gedigitaliseerd, maar deze klassieke vorm met veel recepties en handenschudderij houdt vast ook na de coronacrisis nog stand. Keer op keer blijkt het commerciële instinct diepgeworteld in de Nederlandse genen; overal ter wereld zijn Nederlanders actief in de aan- en verkoop, en melden ze zich gretig aan bij een voorbijtrekkende delegatie om een aanbevelinkje te vragen en een visitekaartje te deponeren. En zelfs als de erewacht ooit wordt gerobotiseerd (een alleszins kansrijk project), dan nog zal de rode loper mogelijkheden bieden die Nederlanders niet onbenut zullen willen laten.