De prestaties van de Nederlandse schoolkinderen, zoals driejaarlijks gemeten door de OESO, zijn de laatste vijftien jaar hard teruggelopen. Ook in andere landen was dat het geval, tot aan het bewierookte Finland toe. Maar nergens was de daling zo scherp als in Nederland, vooral in leesvaardigheid. Ooit presteerde ons land in de hoogste regionen; inmiddels is het gezakt tot onder het OESO gemiddelde.
Een breed gedragen verklaring voor deze beschamende ontwikkeling is er niet. De succesvolle aanval op alle vormen van leesplezier door de nadruk op ‘Begrijpend Lezen’, door Arjen Lubach in niet mis te verstane taal uitgelegd, maakt er zeker deel van uit. Daarnaast heeft Nederland al vele jaren een kwalitatief en kwantitatief lerarenprobleem, maar uniek is ons land daar niet in en het hele verhaal kan dat niet zijn.
Steeds meer landen komen echter tot de conclusie dat de smartphone, die zich in (toevalligerwijs?) precies dezelfde periode ontwikkelde tot een niet uit ons leven weg te denken hulpmiddel, wel eens de grote boosdoener zou kunnen zijn. Frankrijk was het eerste land dat de smartphone verbande uit het schoolgebouw maar is al lang niet meer het enige: dertien andere landen, waaronder België, Duitsland, Engeland, Zwitserland, Canada, India en Australië introduceerden inmiddels vergelijkbare wetgeving.
Voor heel veel Nederlandse leerkrachten komt dat niet als een verrassing. Zij maken dagelijks de (wetenschappelijk bewezen) verwoestende uitwerking mee, die de smartphone heeft op de intellectuele concentratie van hun leerlingen en op hun vermogen om een goed lopende zin te formuleren van meer dan 140 tekens. Sommige leraren slagen erin om de afleiding door de smartphone de kop in te drukken door het gebruik ervan in hun klaslokaal te verbieden; enkele scholen zijn hen daarin gevolgd. Maar dat leidt tot verzet bij sommige ouders die hun kinderen altijd willen kunnen bereiken, tot creatieve vormen van sabotage en tot vervelende conflicten in de klas. Nu de ondernemers in Silicon Valley hun kinderen beginnen weg te houden bij de producten die hen zelf rijk en beroemd hebben gemaakt, kan de Nederlandse overheid niet achterblijven. De scholen zijn gebaat bij een duidelijk signaal; een wetgevend initiatief is onvermijdelijk.
Een veelgehoord tegenargument is dat de smartphone inmiddels in het klassikale onderwijs een positieve rol kan spelen: als rekenmachine, agenda en algemene bron van informatie. De oplossing daarvoor is de ontwikkeling, samen met de industrie, van een lichte variant die precies kan bieden wat leraar en school nuttig vinden – en dan uitsluitend wanneer dat ook echt nuttig is. Dan kunnen leerlingen hun eigen smartphones afgeven bij de ingang van de school, zich tijdens de lessen concentreren op wat de school hen wil leren en in de pauzes weer eens gaan luisteren naar wat hun medeleerlingen hen zouden willen vertellen.
Waar wachten we eigenlijk nog op?