De oudste werkt inmiddels bij Amazon. De middelste doet onderwijskundig promotieonderzoek in Amsterdam. En de jongste organiseert sinds kort grote evenementen voor een hotel in Londen. De werkervaringen van je kinderen als graadmeter van de Nederlandse arbeidsmarkt.
Eerste waarneming: het valt inderdaad helemaal niet mee om aan de slag te komen. Maar al te vaak worden de allereerste baantjes aan deze generatie vermomd aangeboden als slecht betaalde stages. En wie zich daar doorheen slaat en dankzij die werkervaring in aanmerking komt voor een echte baan, krijgt bijna altijd een flexcontract voorgelegd.
Tweede waarneming: de publieke sector (in brede zin) is een grillige werkgever geworden. Tientallen alfa/gamma afgestudeerden solliciteren naar een enkele promotieplek. Velen redden zich met tijdelijke klusjes die niets te maken hebben met waar zij voor werden opgeleid. Ze klagen niet. Maar in aantal promotieplaatsen, bijvoorbeeld, staat Nederland, gecorrigeerd voor inwonersaantal, inmiddels onderaan in de OESO. Talent wordt onderbenut en gaat straks misschien echt verloren.
Derde waarneming: voor een klein, maar groeiend aantal bevoorrechte werkzoekenden is niet Nederland, maar de gehele wereld een werkplek geworden. De bedrijven waarvoor zij werken zijn wereldbedrijven. Hun loopbaanplanning – het woord alleen al – omvat op zijn hoogst een jaar of twee. Hun aanstellingszekerheid – weer zo’n woord – is minimaal, maar hun aanstellingsangst ook. Ze vinden hun weg wel. En misschien eindigt die weg ooit weer in het land van herkomst.
Maar nee, voor de meesten valt het helemaal niet mee. Natuurlijk, de eerste baan is vaak de moeilijkste – niet voor niets zoekt D66 naar mogelijkheden om die stap sneller te kunnen laten zetten. Niets is demoraliserender dan daarvoor klaar te zijn, en keer op keer teleurgesteld te worden in een sollicitatieprocedure. Maar de mogelijkheden voor effectief beleid zijn beperkt: er zijn steeds zichtbaarder grenzen aan het vermogen van een nationale overheid om de nationale arbeidsmarkt geheel naar eigen voorkeur te laten functioneren. De veelbesproken flexibele arbeidsmarkt is inmiddels meer de realiteit van vandaag dan een doorkijkje naar morgen. Bijna alle nieuw aangeboden banen zijn flexbanen.
Betekent dat het einde van verstandig arbeidsmarktbeleid? Natuurlijk niet. Nederland bevindt zich in een wonderlijke spagaat. Er is geen land ter wereld, waar de werknemer in vaste dienst zo veel bescherming geniet als in Nederland (de enige uitzondering: Duitsland). Er is ook geen (beschaafd) land ter wereld waar de werknemer in tijdelijke dienst zo weinig bescherming geniet als in datzelfde Nederland (de enige uitzondering: de Verenigde Staten). “Vast wat minder vast, flex wat minder flex” – dat is de logische beleidsagenda. Daar moet de politiek wat aan doen, en de SER wat van vinden.
Banen voor het leven bestaan allang niet meer. De huidige generatie toetreders begrijpt dat goed en weet inmiddels ook niet beter. Dat vraagt om persoonlijk aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt. Het vraagt ook om een vorm van sociale zekerheid die daarbij ondersteunt, om een (nu nog pijnlijk ontbrekende) traditie van levenslang leren die daarop voorbereidt, en om een pensioenstelsel dat maatwerk voor een individuele route implementeert met collectieve efficiëntie. En het vraagt om een politieke partij die gehechtheid aan sociale solidariteit passend combineert met vertrouwen in liberale zelfredzaamheid.