In 2007 verscheen het advies “LeerKracht!”. De directe aanleiding: het toen al dreigende enorme lerarentekort. Tien jaar later is die dreiging niet verdwenen – integendeel. Dat blijkt uit de voortgangsrapportage Lerarenbeleid die op 28 november naar de Tweede Kamer werd verstuurd. Een goede aanleiding voor een terugblik. Wat is er terechtgekomen van alle aanbevelingen van destijds?
Tien jaar geleden dreigde er niet alleen een kwantitatief, maar ook een kwalitatief tekort. Het kwantitatieve probleem werd veroorzaakt door de verwachte grote uitstroom uit het leraarsberoep als gevolg van de vergrijzing in het onderwijs en van de te geringe instroom vanuit de lerarenopleidingen. Daarnaast stond ook de kwaliteit van die lerarenopleidingen onder druk, en bleek dat veel docenten slecht opgewassen waren tegen de eisen die aan hen gesteld werden; zij ervoeren hun beroep als zwaar en ondankbaar. Er werd luid door hen gemopperd over hun vak, hun salaris en hun carrièreperspectieven. Die negatieve beeldvorming verminderde de aantrekkelijkheid van het beroep en droeg zo niet bij aan het vergroten van de instroom. Het dubbele, kwantitatieve én kwalitatieve probleem maakte de opdracht aan de ingestelde adviescommissie extra urgent.
In “LeerKracht!” kwam de commissie met een aantal voorstellen voor een structurele versterking van het leraarschap, gegroepeerd rond drie pijlers: een betere beloning, een sterker beroep en een professionelere school. Het meeste aandacht trok het voorstel voor hogere en kortere salarisschalen. Dat kostte ruim 1 miljard euro en werd door Ronald Plasterk ter plekke toegezegd. Daarnaast waren er voorstellen om de beroepsgroep te versterken, om scholing en opleiding zowel voor als tijdens het leraarschap te verbeteren, en om de schoolorganisatie verder te professionaliseren.
Wat is er sindsdien gebeurd? Zeker niet niks; er is hard gewerkt. De salarisschalen zijn ingekort van 18 naar 12 stappen, en veel docenten groeien door naar een hogere schaal dan waarin ze zijn binnengekomen. De lerarenopleidingen zijn de afgelopen tien jaar kwalitatief flink verbeterd. Veel docenten hebben de kans gegrepen om met behulp van de populaire lerarenbeurs een masteropleiding te volgen. De Onderwijscoöperatie is als beoogde representant van de beroepsgroep opgericht, en de wet Beroep Leraar en Lerarenregister is, ondanks twijfels over het draagvlak, aangenomen. Ook het personeelsbeleid op de scholen is verbeterd. Voortgangs- en beoordelingsgesprekken worden structureler gevoerd, en de feedback van leerlingen wordt systematisch gemeten. Horizontale en verticale verantwoording zijn op gang gekomen, scholen organiseren interne audits en er ontstaan netwerken tussen scholen en kennisinstellingen.
Het is niet niks. Maar helaas: het is niet genoeg. Het kwantitatieve lerarentekort is door de verhoogde pensioenleeftijd, de afgeschafte ouderenregelingen, de economische crisis en de sporadische bevolkingskrimp weliswaar later zichtbaar geworden dan verwacht, maar is inmiddels urgenter dan ooit.
Het grootste kwantitatieve tekort dreigt in het primair onderwijs. De laatste ramingen van het ministerie van OCW voorzien in 2022 een tekort van 4.100 fte, dat oploopt tot meer dan 11.000 in 2027. De lage salarissen in deze onderwijssector, gecombineerd met een hoge werkdruk, hebben de aantrekkelijkheid van het beroep geen goed gedaan. Het is maar zeer de vraag of de extra gelden die recent in het vooruitzicht zijn gesteld voldoende zijn en op tijd komen om het imago bij te stellen. Het grootste gedeelte komt immers pas in 2021 beschikbaar, en de salarissen blijven dan nog steeds beduidend lager dan in andere sectoren waar hetzelfde kwalificatieniveau van docenten wordt gevraagd. Het miljard uit 2007 is tussen 2010 en 2014 door scholen noodgedwongen ingezet om de extra bezuinigingen op te vangen en effectief verdampt.
Het grootste kwalitatieve tekort doet zich voor in het voortgezet onderwijs. De Tweede Kamer wilde eerder dat in 2020 80% van de leraren in de bovenbouw vwo een universitaire lerarenopleiding op masterniveau heeft afgerond. In de cijfers van 28 november stond dat percentage op 63. Het is dan ook essentieel dat er op korte termijn veel meer leraren binnen het hoger onderwijs worden opgeleid, met name bij tekortvakken als wiskunde, natuurkunde, scheikunde, Nederlands en vreemde talen.
Dat zal niet vanzelf gaan; het universitaire actieplan van 2013 heeft het aantal afgestudeerde leraren nog niet substantieel doen stijgen. Dat vraagt om herbezinning. Op de toelatingseisen, bijvoorbeeld: zijn ze niet al te stringent? Zou het niet raadzaam zijn de lerarenopleidingen te herpositioneren tussen hoger beroepsonderwijs en universiteit? Om goed les te kunnen geven is voor veel vakken de inhoud van het universitaire bachelorsniveau toereikend. Ook vanuit de University Colleges zou, via een educatieve minor, het leraarschap toegankelijk moeten zijn; zo ook vanuit andere brede universitaire bachelorsopleidingen. Wie zo als tweedegraads leraar begint, kan later altijd nog een eerstegraads bevoegdheid halen. Universiteiten en hogescholen moeten zich hoe dan ook meer inspannen om studenten te motiveren voor het prachtige en nuttige leraarsambt.
In 2007 stond Nederland aan de vooravond van een dramatisch kwantitatief tekort aan kwalitatief goede leraren. De conclusie: ondanks een aantal successen is dit probleem tien jaar later onverminderd actueel en even urgent als toen.
De Commissie Leraren; Alexander Rinnooy Kan, Ilse van Eekelen, Andree van Es, Marc Vermeulen, Marijk van der Wende, Annet Kil-Albersen, Harry Frantzen, Floor ter Wal, Rudi Hofman, Mustapha Daher, Renée van Schoonhoven, Nathan Soomer