Brieven uit Polen in de jaren zeventig arriveerden meestal verkreukt, zaten onder de stempels en waren getypt op zeer oude machines. Tijdens een eerste bezoek bleek dat alles geheel in overeenstemming met de toenmalige toestand van het land. De treurige onooglijkheid van stalinistische kantoorgebouwen en betonnen flats, hier en daar verlicht door een enkele tl-buis of een gloeilamp aan een draadje, werd maar op een paar plekken onderbroken. Daar werden zonder kosten of moeite te sparen oude kastelen en paleizen in vlekkeloze staat gehouden als hoopgevende herinneringen aan een roemrucht verleden. Voortschuifelend op verplichte vilten sloffen over eindeloze parketvloeren realiseerde ik mij dat er een harde kern van nationale trots resteerde in Polen die wel tegen een stootje kon. In afwachting van beter tijden zette de muziek van Chopin op de radio de juiste melancholische toon en serveerden de restaurants – de enige private ondernemingen – met graagte nationale gerechten zoals gebraden eend met appel, voorafgegaan door czernina, een donkergroene soep waarvan de licht metalige smaak te wijten viel aan het voornaamste ingrediënt: eendenbloed.
Gastvrij waren de Polen zeker. Overnachtend bij een reeks ooms en tantes werd ik rondgereden langs alle bezienswaardigheden in een zeer oude Fiat, waarvan de kofferbak tot de nok was gevuld met nuttige reserveonderdelen. Hoogtepunt van de reis was het bezoek aan een beroemd klooster in Częstochowa, waar luid zingende delegaties onder leiding van met wierookvaten zwaaiende priesters de Zwarte Madonna kwamen vereren. En dat niet zonder succes: de muren van de kerk hingen vol met afgeworpen krukken en andere inmiddels overbodige hulpmiddelen.
Een zeer katholiek land. In 1978 herstelde ik bij een Poolse collega thuis van een griepaanval toen de deur van mijn kamer openvloog en ik werd bedolven onder vreugde-uitingen van zijn twee jonge dochters. Het duurde even voordat ik het begreep: “Papa Polska!” De nieuwslezer van het zevenuurjournaal kon er – tot hilariteit van de Poolse kijkers – nog niet echt mee uit de voeten, maar om tien uur had het regime bedacht dat de verkiezing van Johannes Paulus ii het best kon worden gepresenteerd als een triomf voor het Poolse communisme. Aldus geschiedde.
Het kwam de stemming in het land zeer ten goede, maar aan de Russische overheersing leek vooralsnog geen einde te komen. De goedlachse maar vastbesloten Poolse paus baande echter wel de weg vrij voor de eerste onafhankelijke Oosteuropese vakbond, Solidarność, met Lech Wałęsa als charismatische voortrekker. Zelfs generaal Jaruzelski (de man met de zonnebril) kon toen niet meer voorkomen dat Polen met succes de weg insloeg naar de nato en uiteindelijk ook naar de Europese Unie. In de overgang van oud naar nieuw werden ook daar macht en rijkdom flink door elkaar geschud. Voordat de prijzen van woningen weer tot rust kwamen, hadden vele van mijn voormalige academische collega’s zich voor een krats voorzien van de staatseigendommen die ze eerder als huurders bewoonden. Zoals overal in Centraal-Europa hadden alleen de gepensioneerden echt het nakijken.
Mijn hernieuwde kennismaking met Polen voltrok zich in 1995 toen ik verantwoordelijk werd voor alle ing-activiteiten in dat land. Dat waren er vele; zo was Nationale-Nederlanden ondanks zijn voor de Polen volstrekt onuitsprekelijke naam hard onderweg om een grote locale verzekeraar te worden. Het land zelf was onherkenbaar veranderd. Alles had een frisse laag verf gekregen. Warschau had het gereconstrueerde historische centrum verworven dat een hoofdstad past, en het stadshart van Krakow leek geheel heringericht door de straffe hand van Anton Pieck. Overal stonden files, en overal werd gefeest. Een nieuwe generatie jonge Polen verlangde naar kansen, in binnen- en buitenland, en aarzelde niet daarnaar op zoek te gaan. Als iets nog aan vroeger herinnerde, was het de grote terughoudendheid van jong en oud om zelf knopen door te hakken, iets wat onder het oude regime dan ook vooral neerwaartse risico’s uitlokte. De uitnodiging om een beslissing te nemen leverde vaak nog steeds niet veel meer op dan een verlegen glimlach.
Desalniettemin leek Polen een Europees succesverhaal te worden, inclusief de Poolse loodgieters en hun vakgenoten die de Westeuropese bouwmarkten met zoveel succes bestormden. Maar een lange en complexe geschiedenis laat zich nooit helemaal bedekken onder de mantel van de vooruitgang. De verschrikkelijke erfenis van de Tweede Wereldoorlog is nog steeds waarneembaar in Auschwitz en elders, op locaties die vroeger in dienst stonden van communistische zelfverheerlijking en vandaag de dag louter in ontzette stilte kunnen worden betreden. En in de politiek is een conservatief-katholiek nationalisme opgestoken, waarbinnen nog allemaal oude rekeningen worden vereffend.
Maar aan nationale overlevingskracht was en is geen gebrek, gewend als Polen is geraakt aan de vaak zo fatale inklemming tussen de landen van West en Oost Europa. Inmiddels een bij vlagen recalcitrante bondgenoot van de eerste groep, blijft het een diep argwanende waarnemer van de laatste: geen land heeft in de loop van de geschiedenis zijn grenzen zo heen en weer zien schuiven als Polen.
Geschiedenis en tradities bieden ook houvast. De tachtigjarige moeder van mijn gastheer wist nog precies hoe karper in gelei, een bewerkelijke Joodse delicatesse, bereid hoorde te worden, en sloeg na twee glaasjes wodka met bereidwillige inzet op de toetsen van haar zeer oude piano onder de vanzelfsprekende vooraankondiging: “Chopin!” Op de ritmiek van haar uitvoering was niets aan te merken.