Macht is het vermogen de eigen wil op te leggen aan anderen. In een fatsoenlijk land wordt dat vermogen slechts aan weinigen gegund: een politieagent heeft meer macht dan premier Rutte. Invloed wordt daarentegen aan velen gegund (bijvoorbeeld in het stemhokje), maar is wel zeer ongelijk verdeeld.
Wie daarvan – na Mark Rutte – het meeste profiteert, is een vraag die onderzoekers al heel lang bezighoudt. In Nederland is aan die speurtocht onlosmakelijk de naam verbonden van de vakbondsvoorzitter Jan Mertens, die in 1968 zonder een spoor van bewijs het vermoeden uitsprak dat Nederland de facto werd geregeerd door tweehonderd invloedrijke zakenlieden. Drie jaar later constateerden de hoogleraren Mokken en Stokman na minutieus onderzoek dat Mertens het aantal behoorlijk accuraat had ingeschat: ze presenteerden een netwerk van honderdvijfennegentig invloedrijke Nederlanders die aan zo goed als alle maatschappelijke touwtjes trokken. Diep in het hart van dat netwerk bevonden zich amro-bankier Jan van den Brink en ser-voorzitter Jan Willem de Pous. Aan hun beider krachtige ontkenningen werd weinig gewicht toegekend. Mertens kreeg gelijk: de Tweehonderd bleken echt te bestaan.
Mokken en Stokman baseerden hun conclusies op de veronderstelling dat invloed bij uitstek werd uitgeoefend via informele contacten in de marge van officiële vergaderingen. Het is een verleidelijke hypothese, met de charme van de eenvoud en het voordeel van de meetbaarheid. Immers, het is niet moeilijk te achterhalen welke tweetallen bestuurders elkaar regelmatig in officiële vergaderingen ontmoeten, en dan laat het netwerk zich zo uittekenen. Mokken en Stokman beperkten zich tot raden van commissarissen; de Volkskrant, die de fakkel vijftien jaar geleden overnam, kijkt ook naar allerlei stichtingen en commissies en naar contacten via gemeenschappelijke kennissen. Zodoende heeft de samenstelling van de Tweehonderd aan variatie gewonnen, maar de onderliggende logica is nog steeds dezelfde.
In drie van de Volkskrant Top-200’s (die van 2007, 2008 en 2009) belandde ik op de eerste plek. Dat kwam in de eerste plaats door mijn voorzitterschap van de ser – meer dan dertig jaar na De Pous nog steeds een invloedrijk adviesorgaan – en ten tweede door een reeks van niet zeer tijdrovende nevenfuncties die door de Volkskrant desalniettemin allemaal werden meegeteld. Het resultaat bleef niet onopgemerkt. Maar daarover voortdurend bevraagd moest ik velen teleurstellen over de wijze waarop die invloed feitelijk kon worden uitgeoefend. Zo werd ik – ook tot mijn eigen teleurstelling – zelden of nooit gebeld op zondagmiddag door vooraanstaande politici die wat wilden komen halen of brengen. En ook de veelbezongen rokerige achterkamertjes, waar de echte zaken zouden worden gedaan, werden mij nauwelijks gegund. Eén keer slechts vroeg Ruud Lubbers mij in zo’n kamertje of de werkgevers wat ‘naar rechts uit de kar zouden willen hangen’, zodat hij, gebruikmakend van het uithangen in tegengestelde richting door de vakbeweging, die kar in het vertrouwde midden zou kunnen laten eindigen. Aldus geschiedde.
Elk serieus orgaan dat bestuurt, toeziet of adviseert moet invloed willen hebben, en dat maakt zijn voorzitter en leden tot potentieel invloedrijke Nederlanders. De vraag is of de overlappende bestuursfuncties van Mokken en Stokman aan dat beeld veel toevoegen; gaat de eenvoud van die meting niet ten koste van de betekenis? Natuurlijk, het is handig als mensen met vergelijkbare verantwoordelijkheden elkaar persoonlijk kennen en elkaar af en toe tegenkomen, maar gezamenlijke bestuursvergaderingen zijn daarvoor zeker niet het aangenaamste vehikel. Al helemaal geldt dat als het mededingingstoezicht aan zo’n contact een vermoeden van kartelvorming zou kunnen ontlenen, een vorm van interactie tussen bedrijven die ten tijde van Mertens overigens volstrekt legaal was. De uitwisseling van mogelijk koersgevoelige informatie wordt inmiddels eerder begeleid door een juridische adviseur dan door gerant en sommelier. Belangenverstrengeling staat meer in de schijnwerpers dan vroeger, en het is niet voor niets dat de ooit alomtegenwoordige bankiers zoals Van den Brink uit alle raden van commissarissen verdwenen zijn, vaak vervangen door buitenlanders die even in- en uitvliegen voor vergaderingen. Maar die hebben dan weer meer invloed in hun eigen land.
Niet alleen dat is veranderd. De maatschappelijke elite, hoe ook gedefinieerd, is niet meer het stabiele bolwerk van weleer en leidt een aanzienlijk minder uitgestippeld leven dan vroeger. Een nette vooropleiding kan nog steeds geen kwaad, maar een automatisch paspoort tot de macht, dat een universiteit als Leiden ooit pretendeerde te verstrekken, wordt al lang niet meer uitgereikt. Nogal wat president-directeuren hebben tegenwoordig de universiteit nooit van binnen gezien en schamen zich daar allerminst voor. Ook het machtsaandeel van de adellijke families is geslonken tot vrijwel nul. En dat is nog niet alles: wie de top heeft bereikt, vanuit welke voorgeschiedenis dan ook, dient er rekening mee te houden dat de vreugd van korte duur kan blijken. Een paar tegenvallende kwartalen kunnen al funest uitpakken, en de houdbaarheid van de moderne bestuurder pleegt de tien jaar zelden te overschrijden. Zodoende is de regelmatige migratie van plek naar plek waarschijnlijk een veel informatiever kengetal voor macht en invloed dan de Volkskrant-score; langdurige werkverbanden strekken vandaag de dag eerder tot argwaan dan tot aanbeveling.
Er valt, kortom, op de onderzoeksaanpak van Mokken en Stokman heel wat af te dingen, en dat geldt a fortiori voor de redelijk arbitraire lijst die er elk jaar uit voortvloeit. Een per persoon gewogen optelsom van alle bestuurs-, advies- en toezichtsfuncties is waarschijnlijk net zo informatief, even amusant en aanzienlijk eenvoudiger op te stellen. De tekortkomingen van de huidige methode blijken het duidelijkst uit wie belachelijk laag eindigen (zoals aanvankelijk de burgemeester van Amsterdam, of fenomenen zoals Victor Halberstadt). Maar dat betekent natuurlijk niet dat informele contactmogelijkheden – aan tafel of in de skybox – bij de invloedsuitoefening geen enkele rol spelen. Zouden al die overlappende bestuursfuncties daarvan misschien toch een goede benadering zijn? Ik betwijfel het. Een betere indicatie van invloed lijkt mij bijvoorbeeld de ‘terugbelfactor’: de snelheid waarmee een telefoongesprek wordt geretourneerd. En naar die (helaas lastig te meten) maatstaf is de voorzitter van vno-ncw zeker invloedrijk te noemen – zelfs Jacques Delors liet nooit lang op zich wachten.
Influencer is inmiddels van een begeerde status een goed betaald ambacht geworden waarvoor noch Van den Brink noch De Pous zich qua leeftijd en uitstraling zouden hebben gekwalificeerd. De roep om transparantie, die ministeriële weekagenda’s en ambtelijke notities omvat, maakt het vertrouwelijke overleg, waaraan buitenstaanders zo graag peilloze invloed toekennen, steeds kwetsbaarder en schaarser. Zolang echter de feitelijke besluitvorming wordt afgerond in volle openbaarheid, blijft de door Mertens (en vele anderen) gevreesde ruimte voor ontoelaatbare samenzweringen in een land als Nederland beperkt. Maar dat doet ook na vijftig jaar nog steeds niets af aan zijn briljante intuïtie van weleer.