Ooit was Japan en niet China de grote economische rivaal van het Westen. Met behulp van Amerikaanse ideeën perfectioneerde het land na de oorlog zijn industriële productie, bracht het fabrieksvoorraden terug tot ongeveer nul en handhaafde het een ijzeren discipline onder lager en hoger personeel. Daarvan onder de indruk introduceerde de Erasmus Universiteit een studierichting Japankunde, die studenten naast enige taalvaardigheid vooral leerde hoe het moderne Japan was georganiseerd. Samen met Joop Stam, de onvermoeibare voortrekker, bezocht ik zo Japan voor het eerst, om de banden met de bevriende Keio Universiteit wat nader aan te halen.
Het was een openbaring. De universiteit onderkende zich de mindere van de Universiteit van Tokio (Todai), waar studenten zich na een halsbrekend toelatingsexamen op weg wisten naar de maatschappelijke top en het verder rustig aan deden. Maar de campus van de Keio Universiteit was prachtig gelegen en verleidde tot een eerste kennismaking met Tokio, ook toen al een combinatie van historische élégance en eigentijdse flair.
Kort daarna, in 1990, bezweek de Japanse economie aan krankzinnig opgelopen beurskoersen en huizenprijzen; de vierkante mijl in het hartje van Tokio was evenveel waard geworden als al het onroerend goed in Canada tezamen. Dertig jaar later is de daaropvolgende economische stagnatie nog steeds niet overwonnen, niettegenstaande een permanent zeer lage rente (rond de nul procent) en een zeer hoge staatsschuld (rond de tweehonderdvijftig procent). Alle pogingen om de zuinige Japanners tot consumptie aan te sporen liepen spaak, de ooit fameuze productiviteit loopt hard terug en Japanse vrouwen kiezen onverminderd voor het voltijds opvoe terwijl het kindertal sterk blijft dalen.
Wie daaraan een omineuze voorspelling voor Europa ontleende, verkeert in breed gezelschap. Maar naast alle overeenkomsten springen vooral de grote verschillen in het oog. Zelfs in de probleemvolle jaren negentig bleven de strakke sociale discipline en de naar binnen gerichte cultuur van Japan onberispelijk overeind. Van armoede was geen spoor te bekennen, en westerse bezoekers mochten bij brede ontstentenis van vreemde-talenkennis nog steeds rekenen op veel welwillend gegiechel. Gelach wijst in Japan immers net zo vaak op spanning als op ontspanning.
In die periode verbleef ik voor het eerst in een ryokan, een Japanse herberg die rust op eeuwenoude tradities. Nadat ik mijzelf in een kimono had gestoken en sandalen had aangeschoven begon deze onvergetelijke ervaring met een bezoek aan het (gemengde) collectieve bad, waar mijn Nederlandse metgezellen en ik pas na grondige zelfreiniging ingleden, discreet verscholen achter minuscule handdoekjes. Binnen de kortste keren herinnerden onze Japanse badgenoten zich desondanks dringende verplichtingen elders en hadden we het rijk alleen. Dat isolement hield aan gedurende het gehele verblijf: tijdens het kleurrijke, exquise diner, tijdens het exotische ontbijt en tijdens de ongestoorde nachtrust daartussenin, in wonderlijk comfort op een flinterdun matrasje op de grond. Wel viel tot onze verrassing in de geheel uit essenhout en rijstpapier opgetrokken kamer ineens een stapel hardcore pornovideo’s uit een kastje, qua inhoud goed vergelijkbaar met de geschriften waar we later onze mannelijke medepassagiers in de Tokiose ondergrondse op betrapten.
Een verfijnde cultuur met elementen van onverwacht rauwe hardheid. Een land als Japan dat zich eeuwenlang in isolement ontwikkelt (met Nederland als enige internationale handelspartner) kan welhaast niet ontsnappen aan introversie en protectionisme. Rondreizend door Japan als gast van de nationale overheid zag ik die niet alleen weerspiegeld in politiek en economie, maar ook in de stress van het dagelijks leven, in het extreem zorgvuldige eten en drinken bijvoorbeeld (geen enkele andere rijst dan Japanse) en in een voorliefde voor verregaande voorspelbaarheid. Een enkele treinreis per shinkansen volstaat om het laatste te illustreren: op de seconde nauwkeurig komt de hogesnelheidstrein precies tot stilstand bij de afgesproken perrontegel. Het is een feest voor de toerist die niet hecht aan improvisatie en die zich de peperdure horeca kan veroorloven: wie even niet oplet belandt al snel in vier- of vijfcijferige bedragen (in euro’s) maar weet zich dan ook vertroeteld en verwend, onder meer door de spectaculaire toilettechnologie die voorziet in alle denkbare vormen van zitvlakonderhoud.
En ook verder valt er veel te beleven in het Land van de Rijzende Zon. Tempels en schrijnen, van Fukuoka tot Sapporo, tonen zich van hun fraaiste kant onder lentebloesem of herfstblad, maar intrigeren in alle jaargetijden door de genadeloze perfectie van hun zen-tuinen. Musea aarzelen niet om te pronken met schitterende voorbeelden van de nationale schilder- en beeldhouwkunst, wat de kennismaking met het dramatische Japanse landschap tot een dubbel feest maakt. Het kabuki-theater en de sumoworstelring leveren mooie momenten op van culturele vervreemding. Winkelpersoneel treedt buigend aan en voorziet elke aanschaf van een volmaakte verpakking waar geen plaksel of lintje aan te pas komt. En witgehandschoende taxichauffeurs voeren elke (liefst schriftelijke) opdracht vlekkeloos en eerlijk uit, en kennen de weg in steden waar de huizen louter in volgorde van ontstaan en niet naar locatie zijn genummerd.
Voor een cultuur die – op zijn zachtst gezegd – niet uitblinkt in relativeringsvermogen blijven de onvolkomenheden in eigen verleden lastig te verwerken. Worden de relikwieën van de atoombom op Hiroshima nog ondergeschikt gemaakt aan sympathieke oproepen tot wereldvrede, in Tokio is een particulier museum te vinden dat de Japanse agressie in de Tweede Wereldoorlog laconiek rechtvaardigt als ‘afgedwongen door grondstoffenschaarste’ – en een gesprek daarover wordt niet aangemoedigd. Oorlogsvoering is bij grondwet verboden, maar het Japanse leger is het vierde ter wereld en grondig voorbereid op elke vorm van zelfverdediging.
Wie van buiten komend belandt in een toezichthoudende rol, zoals mij overkwam, ontdekt al gauw dat betrokkenheid wordt gewaardeerd, maar spontaniteit niet. Onverwachte vragen leiden tot nervositeit, verrassende ideeën worden het liefst toch maar even aangehouden. Vergaderingen beginnen en eindigen op tijd. Carrièresprongen van bedrijf naar bedrijf zijn schaars. En hoewel gezichtsverlies het ergste is wat een mens kan overkomen, neemt iemand die heeft geblunderd met diepe excuusbuigingen vol schaamte onmiddellijk ontslag.
We leven in de eeuw van Azië. Landen als Japan, China en Vietnam laten zich niet meer snel overdonderen door westerse manieren en methoden. Nu ambitieuze ouders op Manhattan hun jonge kinderen trakteren op taalcursussen Mandarijn en Chinese studenten uitzwermen over de wereld, verdienen opleidingen als Japankunde een serieuze herkansing.