De eigenaardigheden van onze gezondheidszorg worden Nederlanders letterlijk met de paplepel ingegoten, al betrof het alleen maar onze curieuze voorkeur voor de vroedvrouw boven de gynaecoloog. Voor de geboorte al begint daarmee een levenslange onderdompeling in het nationale zorgsysteem. Na het consultatiebureau en de schoolarts duurt het nog maar een paar jaar voordat we geheel zelfstandig een zorgverzekeraar mogen uitkiezen, die ons een volledig door de overheid vastgesteld zorgpakket voorschotelt. De inkoop en doorverkoop daarvan geschiedt in concurrentie met vierenzestig andere verzekeraars: marktwerking in de zorg!
Dit wereldwijd unieke systeem, bedacht door de ser in 2000 en ingevoerd door minister Hoogervorst in 2006, kent een lange voorgeschiedenis. Het verving het uit 1941(!) daterende ziekenfondssysteem, een Nederlandse variant op de aloude Duitse Krankenkasse. Vanaf 1974 al werd in Nederland nagedacht over een algemene volksverzekering tegen ziektekosten, die de ingebakken standsassociatie met ‘het fonds’ zou elimineren.
Mijn eigen bemoeienis met het onderwerp begon toen staatssecretaris Simons in 1990 met een voorstel tot invoering kwam, dat was bedacht door een commissie onder voorzitterschap van de toenmalige Philips-topman Wisse Dekker. De achteraf optimistische titel van zijn rapport: Bereidheid tot verandering.
Het plan-Simons was niet onomstreden, maar werd toch door de Tweede Kamer geaccordeerd. In een laatste poging om het tegen te houden, verweten de Nederlandse werkgevers staatssecretaris Simons het zorgstelsel te willen benutten voor een massale inkomensnivellering. Hij ontkende krachtig, en daagde de pasbenoemde vno-voorzitter uit voor een publiek debat. Aldus belandde ik in de Haagse sociëteit De Witte, na een minimale inwerkperiode en – nog erger – nadat het vno-bureau de avond voor het debat had ontdekt dat het werkgeversverwijt van nivellering helaas was gebaseerd op een ernstige rekenfout.
Dankzij een klein wonder overleefde ik het debat. Toevalligerwijs werd Hans Simons diezelfde ochtend geheel ten onrechte beschuldigd van betrokkenheid bij een samenzwering tegen zijn partijleider Wim Kok, en dat maakte dat zijn aandacht ernstig werd afgeleid. Prompt na het debat nam het cda alsnog afstand van het plan. Het sneuvelde roemloos in de Eerste Kamer.
Geheel onverdiend gold ik zo plotseling als een deskundige op dit ingewikkelde beleidsterrein. Daarvoor had ik vooral medisch opgeleide jaargenoten met torenhoge inkomensverwachtingen zien afreizen naar de wereld van de specialisten, onder veelvuldige verwijzing naar hun ‘ondernemersrisico’ bij wijze van rechtvaardiging. Bij vno mocht ik later juist het omgekeerde meemaken, toen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen lange tijd als lid werd geweigerd omdat geen sprake leek van winstgedreven ondernemerschap. In de tussentijd had een verblijf in de Verenigde Staten mij de ogen geopend voor de oneerlijke verdeling en de hoge kosten van de zorg in een volledig privaat stelsel. Maar anderzijds liepen mijn Engelse kennissen onderweg naar een dure specialist in Harley Street graag met een grote boog om hun veelgeprezen publieke National Health Service heen. Goede, betaalbare en toegankelijke gezondheidszorg, kortom, is immer en overal een moeilijk te incasseren recht.
Laten we onze zegeningen tellen. Vijftien jaar na invoering scoort het Nederlandse stelsel internationaal hoog op kwaliteit en op toegankelijkheid. In de praktijk geschiedt de zorginkoop vaak onder de regie van één regionaal dominante verzekeraar, en met de concurrentie loopt het dan ook zo’n vaart niet. Bij het AMC zag ik dat loondienst zich uitstekend verdraagt met inzet, toewijding en vernieuwingsdrift. En de coronacrisis demonstreerde onlangs nog dat er in de gezondheidszorg fantastisch en snel kan worden samengewerkt.
Natuurlijk, er zijn onvolkomenheden. De omzetgedrevenheid die nog resteert bij sommige specialistische maatschappen en ziekenhuizen die hun budget willen halen, heeft het stelsel duurder gemaakt dan strikt gesproken nodig zou zijn. Maar wie de Nederlandse kostencijfers corrigeert voor onze overdreven bereidheid om de bejaardenzorg te subsidiëren, ziet een Europese middenmoter.
Wel wordt, net als in veel andere landen, de zorg steeds prijziger. Peperdure innovaties in combinatie met voortschrijdende vergrijzing zullen dat alleen maar verergeren. Is daar nog iets aan te doen? Misschien.
In de eerste plaats kan preventiebeleid helpen. Voorkomen is beter (en goedkoper) dan genezen. Als alle jongeren goed zouden eten, veel zouden bewegen, niet zouden gaan roken en niet zouden gaan drinken, dan is enorme gezondheids- (en welzijns)winst te boeken. Nederland laat bijvoorbeeld als enige land in de wijde omtrek schoolkinderen niet profiteren van gezonde schoolmaaltijden. Natuurlijk, het bovenstaande rijtje van vier is niet compleet: sociaal-economisch welzijn – een baan, een huis – en geestelijke weerbaarheid bevorderen net zo de gezondheid. Maar de eerste inspanningen rond de bovenstaande vier thema’s lijken effect te sorteren en verdienen een vervolg.
In de tweede plaats is ‘ontbureaucratisering’ een doelstelling die alleen maar medestanders kent. Het is juist daarom zo ongelooflijk om te zien met hoeveel administratief wantrouwen de Nederlandse zorgprofessionals inmiddels worden omringd. Het daaruit voortvloeiende tijdsbeslag omvat inmiddels tientallen procenten van de dagtaak. Dat de overheid zich onlangs bereid verklaarde royaal experimenten te subsidiëren die die administratieve woekering te lijf zullen gaan, levert bewijs op voor radeloosheid in onverdachte hoek.
En dan, ten derde: innovatie. In de gezondheidszorg lijkt die al te vaak te worden gedreven door verkeerde materiële prikkels. Neem de farmacie, waar esoterische kankervarianten zich al jaren in meer aandacht mogen verheugen dan zoiets alledaags als jeuk, en waar de route van academische uitvinding naar industriële distributie veelal voert langs private tussenstations van aanvechtbare efficiëntie.
Het zijn lastige opgaven, maar zeker geen onneembare barrières. Als Nederland de internationaal benijde poortwachtersrol van de huisarts in ere houdt en nog iets kritischer gaat kijken naar welke behandelingen op welke momenten aan welke specialisten moeten worden toevertrouwd, dan is het denkbaar dat niet alleen onze eerste, maar ook onze laatste ademtocht op hoog medisch niveau kan blijven worden begeleid.