“Yurp.” Zo mogen sommige Amerikanen, veelal niet woonachtig in de grote stad, graag verwijzen naar Europa. Het klinkt als een oprisping, en dat is geen toeval. Europeanen zijn lui en verwend; ze redden het niet zonder regelmatige Amerikaanse hulp. Kortom: Yurp.
De Amerikaanse studenten, die bij Paul Schnabel en mij de werkgroep over Nederland en Europa volgen, weten wel beter. Hun feitenkennis is beperkt: Donald Tusk en Jean Claude Juncker zijn lang niet bij alle bekend. Maar Europa interesseert hen en intrigeert hen. En naar hun Europese medestudenten luisteren zij met belangstelling en, af en toe, met jaloezie of met verbazing.
Wij hebben het over verleden, heden en toekomst. Over de geschiedenis van de Europese eenwording, over de grote verdragen en over de mislukte grondwet. Amerikanen begrijpen beter dan Europeanen dat het wel even kan duren voordat staten zich verenigen tot Verenigde Staten. Over de instituties van Europa, onverminderd ingewikkeld, onverminderd in ontwikkeling: de Europese Raad als iets meer dan de Raad van Toezicht van de BV Europa, de Europese Commissie als iets minder dan de Raad van Bestuur en het Europese Parlement als de oprukkende ondernemingsraad. In zijn laatste boek maakt Francis Fukyama zich zorgen over de verstikkende complexiteit van het Amerikaanse publieke bestel, en ziet hij nu al een vergelijkbare trend in Europa. Maar Europa is een continent dat vooralsnog niet veel meer voorstelt dan een doorlopend experiment, een confederatie van staten zonder eigen leger, zonder eigen belastingheffing en zonder eigen krant. Een echte superstaat is het nog lang niet, en wordt het waarschijnlijk nooit.
‘The Idea of Europe’ – zo heet onze werkgroep. Is er eigenlijk wel zoiets als een Europese identiteit, die richting kan geven aan de toekomst? Veel Europeanen klampen zich graag vast aan het beeld van Europa als de wieg van de beschaving, van waaruit kunst, cultuur en wetenschap begonnen aan een gestage wereldwijde opmars van meer dan twintig eeuwen. Historisch is daar heel erg veel op aan te merken. Maar tot mijn verbazing zijn de geschiedenisstudenten wel gecharmeerd van deze mythe, op Columbia onderwerp van een juichend eerstejaarscollege dat verplicht is voor alle studierichtingen. Zo’n verhaal hoeft volgens hen niet te kloppen om toch een band van eenheid te kunnen smeden; dat is een andere les die we kunnen leren van de VS.
Is Europa meer dan een gezamenlijke culturele traditie? Is het dan vooral een wijze van leven en werken, van een ander evenwicht tussen burger, economie en staat dan Amerika en Azie te bieden hebben? Het valt niet mee om Europa een eigen identiteit aan te meten. Misschien zijn het juist wel de hardnekkige voorkeur voor varieteit en diversiteit en de afkeer van uniformiteit die Europa maken tot een werkelijk uniek experiment.
Identiteit is uiteindelijk een gevoel. En dan voelen de meeste Europeanen zich desgevraagd eerder verwant aan hun stad of aan hun land dan aan hun werelddeel, terwijl de meeste Amerikanen hun warmste gevoelens reserveren voor de Stars and Stripes. Dat is een wezenlijk verschil. Aan onze kant van de Atlantische Oceaan is zonder enige twijfel heel veel bereikt: de grootste geintegreerde consumentenmarkt ooit is een formidabele concurrent. Maar dat ene telefoonnummer waar Kissinger ooit om vroeg dat vanuit Amerika gebeld kan worden voor geintegreerd Europees beleid, dat is er nog even niet.
Tot zolang, in afwachting van betere tijden, toch maar: “Yurp.”
Deze column verscheen op 26 september 2014 in het NRC Handelsblad.