Aan de onderkant van de arbeidsmarkt heersen hier en daar wantoestanden. Heel verrassend is dat niet. Wie daar naar werk zoekt heeft vaak een zwakke onderhandelingspositie en moet genoegen nemen met slechte arbeidsvoorwaarden. Als een opdrachtgever erin slaagt om een normaal dienstverband te vermijden, dan kan de beloning voor die diensten zelfs onder het minimumloon belanden.
De minister van sociale zaken, Lodewijk Asscher, wilde daar terecht wat aan doen, maar slaagde er slecht in de Eerste Kamer aan zijn zijde te krijgen in een poging de bescherming van de Wet Minimumloon uit te breiden naar iedereen die werkt op basis van een zogenaamde ‘overeenkomst van opdracht’. Lange tijd lag de wet te wachten op afronding. Maar eindelijk, vlak voor de verkiezingen van maart 2017, was het zover. De wet was inmiddels toe aan zijn vierde termijn – dat komt niet vaak voor.
D66 was niet enthousiast. Er was sinds de derde termijn veel gebeurd. Het praktijkdebacle van de Wet DBA, een wet waar ik mij tevergeefs tegen had verzet, illustreerde de noodzaak van een fundamentele arbeidsmarkthervorming, en daar nam dit wetsvoorstel niet meer dan een klein, wellicht onhandig voorschotje op. Het was echter onmiskenbaar dat er aan de onderkant van de arbeidsmarkt al direct van geprofiteerd zou kunnen worden door mensen die eenieders sympathie verdienen.
Maar nadere bestudering van het wetsvoorstel wees uit dat het ernstig rammelde. In zijn beperking tot de overeenkomst van opdracht sloot het vele werkers uit die al evenzeer bedreigd werden door onacceptabel lage betaling. De uitvoering van de wet in de praktijk zou ernstig lijden onder het verdwijnen van de VAR als gevolg van die vermaledijde DBA. En eerdere regelgeving van dezelfde minister Asscher bleek in de praktijk dezelfde groep kwetsbaren van andere inkomenszekerheden te beroven. In mijn bijdrage hieronder leg ik dat nader uit.
Dit keer werden deze bezwaren na enige aarzeling onderschreven door een meerderheid van de Eerste Kamer. Minister Asscher toonde zich ook na enige aarzeling bereid om een motie die ik over deze drie onderwerpen in de vijfde termijn had ingediend welwillend te bejegenen, en legde dat vast in een brief. Helemaal duidelijk was die niet, en bijna had ik hem daarover in een zesde termijn willen ondervragen – dat was echt een record geworden. Maar uiteindelijk gunde D66 de vertrekkende minister met een ruime Kamermeerderheid dit laatste wetgevende resultaat, in de zekerheid dat wij over de arbeidsmarkt met zijn opvolger nog lang niet zijn uitgepraat.