Mijn moeder kwam uit Engeland. Daaruit na de oorlog verdreven door een ongelukkige liefdesgeschiedenis, belandde ze bij de British Council in Den Haag. ’s Avonds gaf ze conversatieles voor gevorderden. Dat was van korte duur: haar eerste en laatste klant was mijn vader.
Thuis spraken we Nederlands, een taal die mijn moeder nooit accentloos in de vingers kreeg. Engeland was ons tweede land en werd veelvuldig bezocht. Mijn grootouders woonden in de Londense wijk Putney. Vandaaruit waren alle beroemde bezienswaardigheden (de Horse Guards!) goed bereikbaar per bus (bovenin en vooraan!), trein (elke coupé een eigen deur!) en ondergrondse (lange rammelende roltrappen!). ’s Avonds wachtten flinke koppen thee, trekkerige nylonlakens en een ingewikkelde douche met zeer lage waterdruk. Op hoogtijdagen schonk mijn grootvader een glaasje zelfgeproduceerde, zurige vruchtenwijn. Mijn grootmoeder nam een slokje, keek tevreden uit het raam en zei: ‘I do think British wine is best.’
Aan zelfverzekerdheid heeft het Engeland nooit ontbroken. Veel langer dan Nederland bleef het na de oorlog een armoedig land dat zijn schulden aan Amerika moest afbetalen en zijn wereldrijk moest ombouwen tot gemenebest. Maar in 1965, toen ik een paar maanden op een Engelse school zat in Birmingham, keek de vader van mijn gastgezin al even tevreden uit het raam, trok aan zijn pijp en zei zonder enige onderbouwing: ‘British technology is still the best in the world.’
In Birmingham kreeg ik les op een Grammar School for Boys, gevestigd in een victoriaans gebouw dat was opgetrokken uit rode baksteen. Elke dag wandelde ik erheen met de geur van bruinkool en herfstbladeren in de neusgaten, gestoken in een heus schooluniform (inclusief schoolpetje). De Headmaster opende de dag met een strenge Bijbellezing en had als enige leraar in Oxbridge gestudeerd. Wie van zijn leerlingen hoge cijfers haalde mocht ook proberen daar een academische scholing in de wacht te slepen, maar de kansen waren klein: de klassenmaatschappij die Engeland was en is, tekende zich al duidelijk af op de middelbare school. In taalgebruik en accent, in kleding en tafelmanieren: de afstand tussen upstairs en downstairs was nauwelijks te overbruggen.
Wel kregen alle leerlingen een degelijke basis bijgebracht: de geografie van het langgerekte, groene eiland, de geschiedenis van de hardnekkige democratie, en vooral het lezen en schrijven van de moedertaal. Er is geen substituut voor een onderdompeling in de grote literatuur, voor het uit het hoofd leren van Shakespeare en Tennyson. De Engelse taal heeft voor mij een emotionele lading gekregen die het Nederlands bijna geheel ontbeert.
Tot grote teleurstelling van mijn Birminghamse gastgezin verloor Edward Heath de verkiezingen van Harold Wilson. De Labour Party en de achterliggende vakbeweging hernamen hun ijzeren greep op Engeland, zozeer zelfs dat mijn Engelse grootmoeder, Labour-lid van het eerste uur, aarzelde of ze toch maar niet op de partij-rebel Roy Jenkins zou gaan stemmen. Ze heeft het niet gedaan, en het was ook niet nodig. Margaret Thatcher zou na de Argentijnen ook de mijnwerkers verslaan en de jaren van Cool Britannia inluiden. London werd opnieuw een onweerstaanbare stad, en de woonwijk van mijn grootmoeder werd het domein van modewinkeltjes, bistro’s en investment bankers op huizenjacht.
Terugkerend naar Londen in de jaren negentig kreeg ik vooral met laatstgenoemde groep te maken. ing had de gefailleerde Barings Bank overgenomen, en ik kreeg Baring Asset Management onder mijn hoede. Ik werd er met opgetrokken wenkbrauwen begroet. Natuurlijk, de Britten waren opgelucht over de geslaagde reddingspoging, maar de nieuwe Nederlandse eigenaren moesten niet de illusie koesteren daaraan al te veel rechten te kunnen ontlenen. Beter bleef alles bij het oude, inclusief de naar Nederlandse maatstaven astronomische bonussen die een flink deel van de winst afroomden.
De omgang met deze nieuwe variant op het aloude Engelse zelfvertrouwen viel ing en mijzelf niet mee en het Engelse avontuur kende dan ook een allesbehalve gelukkig einde. Grotendeels bleef dat onopgemerkt; de zaken gingen elders in Londen uitstekend. Het compromisloze liberalisme van Margaret Thatcher vond een natuurlijke inbedding in de Londense City, waar keihard werkende bankiers en advocaten zich de enige serieuze concurrenten waanden van Wall Street en zich uitstekend lieten betalen voor het verkennen van de grenzen van het kapitalisme. Wonen in de stad werd intussen onbetaalbaar. Mijn Engelse familie incasseerde de enorme winst op het kleine huisje van mijn grootmoeder en trok zich terug naar overig Engeland, waar de publieke armoede toenam naarmate de private rijkdom in de hoofdstad groeide, mede gevoed door een instroom van ongure Russische miljardairs.
Betrokkenheid bij Europa werd voor Engeland geleidelijk meer een onaangename last dan de economische onvermijdelijkheid die Edward Heath daar ooit in had gezien, zeker toen Labour onder Tony Blair zich neer leek te leggen bij de groeiende inkomensverschillen en vooral invulling wilde geven aan de felbegeerde special relationship met de Verenigde Staten. Voor Nederland resteerde een jaarlijkse informele conferentie, waar Nederlanders en Engelsen zich bogen over interessante verschillen tussen hun landen in een poging daar beide wat van op te steken. Ik werd voorzitter en stelde met mijn Engelse collega vast dat de verschillen met het verstrijken van de tijd wel interessant bleven, maar zeker niet kleiner werden.
Tot ons beider ontzetting kwam het onder David Cameron tot een Brexit-referendum, dat vervolgens tot ons beider verrassing door de Remainers werd verloren. Daarmee is een cirkel gesloten: zoals zo vaak in zijn geschiedenis denkt Engeland beter af te kunnen zijn door te profiteren van Europese spanningen dan door bij te dragen aan Europese eenheid. Voor een groot deel van de maatschappelijke elite past dat in de traditie van politiek als een spel dat hoogstens leidt tot kleine machtsverschuivingen binnen eigen kring. Maar de buffer van het voormalige wereldrijk is inmiddels weggevallen en kan het geïsoleerde Engeland niet meer beschermen tegen het economische geweld dat oprukt uit Azië en het voormalige Empire where the sun never sets hard gaat treffen.
Keep calm and carry on. Jaar na jaar luisterden wij naar de Last Night of the Proms, met elke keer als afronding een fortissimovertolking van het achttiende-eeuwse ‘Rule Britannia’. De slotregel van het refrein, uit volle borst meegezongen door de gehele Albert Hall, vat de Britse zelfverzekerdheid mooi samen: ‘Britons never, never, never shall be slaves!’ Maar al het daarop volgende oorverdovende gejuich en al het vlaggengezwaai kunnen mijn vrees niet verhelpen dat mijn tweede land, in ruil voor dit gedateerde sentiment, het meesterschap over de eigen toekomst inmiddels geheel heeft prijsgegeven.